Ranonkel kon
het niet. Hoe hard hij ook wilde. Het lukte niet. Dat was nu al enkele jaren
zo. Hij kreeg het er dan ook geweldig van op zijn heupen dat alle anderen het
wel konden. Dat stilzitten. Groot, klein, dik, dun, rond, lang, oud, jong…iedereen
slaagde erin, behalve hij. Zijn hele lijfje schreeuwde het uit als hij ook maar
één seconde stil zat.
Vroeger zwom
en sprong en holderdebolderde hij honderduit. Maar dat mocht niet meer. De
koning kreeg het dààr van op zijn heupen. En dus moest iedereen, in het hele
land, stilzitten. Niet sporten, niet wiebelen, niet kriebelen, niks. Vooral
stilzitten. Dat kon Ranonkel dus niet.
Hij wilde
het ook niet. Welke gek vertelde zijn volk dat ze niet meer mochten bewegen?
Dat was toch niet gezond. Daarom bleef Ranonkel in beweging, op zoek naar een
oplossing. Of hulp. Iets actiefs sowieso.
Onderweg kwam hij Tjerpke tegen. Een klein dik kereltje, vroeger altijd
in de weer. Maar nu zo vet als varken. Hij zuchtte als hij hoorde wat Ranonkel
van plan was. ‘Man, je bent gek. Het is toch goed zo. En bovenal…de koning is
content.’ Ranonkel besefte dat hij zijn vrienden niet meteen in actie zou
krijgen. Dus trok hij verder. Alsmaar verder.
Tot in de
mensenwereld. Waar niets stil stond en alles altijd maar door ging. Mensen,
beelden, treinen, auto’s, de tijd… Ranonkel wist dat hij hier op zijn plaats
was. Al ging alles hem veel te snel. Liever dàt, dan dat tergend trage leventje
in zijn land. Hij probeerde iemand aan te spreken, vast te klampen, tegen te
houden. Maar iedereen liep hem straal voorbij. Of hij was te klein en ze zagen hem niet. Of zij waren te gehaast.
Tot voor
Ranonkel de tijd ineens even stilstond. Een harde klap, recht op zijn gezicht
en daarna even niets. Geen beeld, geen klank meer.
‘Gaat het?’
hoorde Ranonkel ergens in de verte. Handgeklap, getrek aan zijn arm. Hij opende
zijn ogen en zag een klein voetballertje voor hem staan. ‘Mirko,’ zei dat
ventje terwijl hij energiek zichzelf aanstipte. ‘Ranonkel,’ antwoordde hij terwijl
hij zwalpend zijn evenwicht probeerde te vinden.’Jij bent niet van hier,’
merkte Mirko op. Ranonkel knikte en vertelde waar hij dan wel vandaan kwam en
wat er daar aan de hand was. Mirko nam Ranonkel in de hand en hield hem vlak
voor zijn gezicht. ‘Dat is een ramp,’ zei hij verontwaardigd.
Dag en nacht
dachten die twee nieuwe vrienden diep na over hoe en wat. Hier konden ze het
niet bij laten, dat stond vast.
Op een
ochtend, een paar weken later, klonk er een luid tsjirpend gefluit door de
straten van Olympia. De bewoners konden hun ogen niet geloven als ze zagen dat
het plein voor het paleis was omgetoverd in een heus stadion. Een
voetbal-atletiek-met zwembad-en-alle-sporten-die-er-bestaanstadion! Daar hadden
Mirko en Ranonkel voor gezorgd. Tot groot jolijt van het Olympisch volk. Die
hun lome lijf in gang trokken en de koning met zijn luiheid links lieten
liggen. Zo ontstonden de Olympische spelen. Met twee Olympische helden en veel
sport! V
Geen opmerkingen:
Een reactie posten