maandag

Dopi & jako - speciaal voor Jannes & daan

VERKOCHT
Voor jannes:Op een dag had Jako weer een stoer plan. ‘We gaan binnen!,’ zei hij uitbundig. ‘Binnen?,’ vroeg Dopi. ‘Bij de mensen, in hun huis, gewoon eens kijken,’ riep Jako vrolijk. Dopi wist het niet zo zeker, ze leefden dan wel onder de struiken bij de mensenfamilie in de tuin, maar niemand wist dat zij daar woonden. Jako nam hem echter bij de hand en voor hij het wist was hij halverwege de tuin. Jako glipte door een spleetje aan de achterdeur, Dopi volgde dan maar. En daar stonden ze dan. Ze duwden zichzelf tegen de kant, want in de kamer ernaast hoorden ze duidelijk stemmen. ‘We mogen echt niet gezien worden,’ fluisterde Jako bijna onverstaanbaar en met opengesperde ogen. Hoewel het zijn idee was, vond hij het toch erg spannend. Ze liepen verder en kwamen in een andere kamer terecht. De stemmen klonken nog steeds ver genoeg dus er was tot dusver geen enkel probleem. Jako ging als eerste de kamer binnen, zijn mond viel open van verbazing. Dopi volgde en ook hij bleef staan. In de kamer stonden allemaal popjes even groot als hen, maar dan kleine mensjes, die niet bewogen. ‘Wauw!,’ zei Dopi verbaasd. Maar de twee verbaasde Kadees werden opgeschrikt door een gestommel en gillende stemmen die zeer snel dichterbij kwamen. Twee kleine jongetjes kwamen aangestormd,via de keuken de kamer binnen. Dopi schaarde dit keer Jako bij zijn arm en ze maakten zich snel uit de voeten, terug naar buiten, over het gras. Hijgend en bibberend ploften ze neer,veilig in hun eigen stekje onder de struiken. ‘Oh jongens dat was spannend!’ pufte Dopi. Jako knikte en wreef even over zijn hoofd. Plots werd hij erg bleek. ‘Mijn petje,’mompelde hij. ‘ik ben mijn petje kwijt!’ Jako schoot in paniek, maar Dopi bleef kalm en zei:‘Ik ga terug, voor mijn beste vriend. Ik haal jouw petje.’ Jako kreeg niet de kans tegen te stribbelen want moedige Dopi was al verdwenen over het gras, door de spleet van de achterdeur. De jongetjes waren nog bezig in de popjeskamer en als Dopi dichterbij kwam zag hij dat een van hen zelfs het petje van Jako op een van zijn popjes zette. ‘Excuseer,’ zei Dopi met bibberende stem. ‘Dat behoort mijn vriendje toe.’ De twee jongetjes bewogen niet meer en staarden de ogen uit hun hoofd naar Dopi. ‘ Wie ben jij?,’ vroeg een van hen. Dopi slikte, maar graaide alle moed bijeen. ‘Oh, ik ben Dopi, van de Kadees, je kent ons niet, maar wij wonen al jaren onder jullie struik, daar,’vertelde Dopi. Een van de jongens nam hem in zijn handen, bestudeerde Dopi van top tot teen. ‘Ik ben Jannes en dat is Daan,’ zei hij. ‘En van wie is was deze pet?’Dus vertelde Dopi over hun ontdekkingsreis in de mensenwereld. Zijn verhaal was nog maar net gedaan, toen plots Jako binnenpiepte. ‘Dopi! Wat doe je nou?,’ riep Jako. ‘Ow, Jako, kom erbij, dit zijn Daan en Jannes, twee geweldige jongens!, ‘ vertelde Dopi vrolijk. Hij zette de pet weer op Jako’s hoofd. ‘Zo die kunnen we niet meer vergeten!,’ lachte Dopi. Hij gaf Jako een geruststellend schouderklopje en zette hem naast zich neer. De hele avond bleven de twee Kadees bij de twee jongetjes lachen en vertellen tot de nacht kwam en acht oogjes toevielen van vermoeidheid. Twee Kadeetjes en twee Kereltjes hadden vanaf die avond een vriendschapsband die niet meer stuk kon. V

Voor daan: Op een dag had Jako weer een stoer plan. ‘We gaan binnen!,’ zei hij uitbundig. ‘Binnen?,’ vroeg Dopi. ‘Bij de mensen, in hun huis, gewoon eens kijken,’ riep Jako vrolijk. Dopi wist het niet zo zeker, ze leefden dan wel onder de struiken bij de mensenfamilie in de tuin, maar niemand wist dat zij daar woonden. Jako nam hem echter bij de hand en voor hij het wist was hij halverwege de tuin. Jako glipte door een spleetje aan de achterdeur, Dopi volgde dan maar. En daar stonden ze dan. Ze duwden zichzelf tegen de kant, want in de kamer ernaast hoorden ze duidelijk stemmen. ‘We mogen echt niet gezien worden,’ fluisterde Jako bijna onverstaanbaar en met opengesperde ogen. Hoewel het zijn idee was, vond hij het toch erg spannend. Ze liepen verder en kwamen in een andere kamer terecht. De stemmen klonken nog steeds ver genoeg dus er was tot dusver geen enkel probleem. Jako ging als eerste de kamer binnen, zijn mond viel open van verbazing. Dopi volgde en ook hij bleef staan. In de kamer stonden allemaal popjes even groot als hen, maar dan kleine mensjes, die niet bewogen. ‘Wauw!,’ zei Dopi verbaasd. Maar de twee verbaasde Kadees werden opgeschrikt door een gestommel en gillende stemmen die zeer snel dichterbij kwamen. Twee kleine jongetjes kwamen aangestormd,via de keuken de kamer binnen. Dopi schaarde dit keer Jako bij zijn arm en ze maakten zich snel uit de voeten, terug naar buiten, over het gras. Hijgend en bibberend ploften ze neer,veilig in hun eigen stekje onder de struiken. ‘Oh jongens dat was spannend!’ pufte Dopi. Jako knikte en wreef even over zijn hoofd. Plots werd hij erg bleek. ‘Mijn petje,’mompelde hij. ‘ik ben mijn petje kwijt!’ Jako schoot in paniek, maar Dopi bleef kalm en zei:‘Ik ga terug, voor mijn beste vriend. Ik haal jouw petje.’ Jako kreeg niet de kans tegen te stribbelen want moedige Dopi was al verdwenen over het gras, door de spleet van de achterdeur. Jako wachtte en wachtte. Een minuutje, vijf minuutjes werden tien. Tien minuutjes werden al gauw een half uur. De avond viel en Dopi was nog steeds niet terug. Wat nu gedaan. Jako’s vriend had zich opgeofferd voor zijn stomme pet, Dopi kwam niet meer terug. Jako besloot zijn vriend te redden. Hij sloop over het gras, door de spleet, terug binnen, het huis in. De stemmen in de andere kamer waren weg, maar hij hoorde duidelijk wel iemand vertellen. En lachen. Hij sloop naar de speelkamer en stak zijn kopje even binnen. Dopi zat daar op de schoot van een van de twee kereltjes, te bulderen. ‘Dopi! Wat doe je nou?,’ riep Jako stomverbaasd. ‘Ow, Jako, kom erbij, dit zijn Daan en Jannes, twee geweldige jongens!, ‘ vertelde Dopi vrolijk. Hij zette de pet weer op Jako’s hoofd. ‘Zo die kunnen we niet meer vergeten!,’ lachte Dopi. Hij gaf Jako een geruststellend schouderklopje en zette hem naast zich neer. De hele avond bleven de twee Kadees bij de twee jongetjes lachen en vertellen tot de nacht kwam en acht oogjes toevielen van vermoeidheid. Twee Kadeetjes en twee Kereltjes hadden vanaf die avond een vriendschapsband die niet meer stuk kon.V


Geen opmerkingen:

Een reactie posten